Belanghebbende (X) woont in Nederland en wordt in 2006 door zijn werkgever (A bv) uitgezonden naar Azerbeidjzan en verricht daar werkzaamheden voor de vestiging A Ltd. Belanghebbende is van mening dat hij niet verzekerd is uit hoofde van de Nederlandse volksverzekeringen en verzoekt om vrijstelling premies volksverzekeringen. Belanghebbende stelt hierbij dat hij op grond van art. 12 BUB 1999 is vrijgesteld omdat hij – in materiële zin – in dienst is bij een buitenlandse werkgever. Hij beroept zich daarbij op een besluit van de staatssecretaris uit 2004. Volgens belanghebbende heeft hij zijn arbeid namelijk niet "uitsluitend" voor een in Nederland gevestigde werkgever verricht. Volgens de inspecteur geldt het besluit niet voor de premie volksverzekeringen.
Hof Amsterdam is het met de inspecteur eens dat het besluit uit 2004 niet ziet op de premie volksverzekeringen. In het besluit is namelijk expliciet opgenomen dat voor de heffing van de premie volksverzekeringen separate toewijzingsregels gelden. Verder acht het hof aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en A bv in de arbeidsrelatie van belanghebbende steeds heeft geprevaleerd. Het hof wijst er verder nog op dat de in het kader van de detachering gemaakte afspraken er niet toe leiden dat een situatie is ontstaan dat belanghebbende zijn arbeid voor de toepassing van art. 12 lid 1 BUB 1999 niet (langer) uitsluitend heeft verricht uit hoofde van zijn dienstbetrekking met zijn in Nederland gevestigde werkgever. Hieraan doet volgens het hof ook niet af dat tijdens de detachering bij de uitoefening van de werkzaamheden aan het werkgeversgezag (mede) inhoud is gegeven door A Ltd. Volgens het hof leidt dit namelijk niet tot het oordeel dat de arbeid niet uitsluitend is verricht uit hoofde van de tussen belanghebbende en A BV bestaande arbeidsovereenkomst. Het gelijk is aan de inspecteur.