De Hoge Raad oordeelt dat de IB-aanslagen niet te laag zijn vastgesteld door een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingschuld of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht, maar als gevolg van de geautomatiseerde aanslagregeling die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in de aanslagbiljetten is vastgelegd.

De heer X maakt kosten om onterecht betaalde alimentatie van zijn ex-partner terug te vorderen. Desgevraagd verklaart de inspecteur per brief uitdrukkelijk dat deze kosten niet aftrekbaar zijn. In overleg met zijn gemachtigde voert X de kosten toch op. De betreffende IB-aanslagen worden langs geautomatiseerde weg conform de aangiften opgelegd. In geschil zijn de latere navorderingsaanslagen. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden was het accepteren van de aftrekposten geen bewuste keuze van de inspecteur, maar een kenbare fout (art. 16 lid 2 onderdeel c AWR). X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de aanslagen niet te laag zijn vastgesteld door een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingschuld of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht, maar als gevolg van de geautomatiseerde aanslagregeling die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in de aanslagbiljetten is vastgelegd. De navordering is dus toegestaan. Op aan het aanslagbiljet te ontlenen vertrouwen kan X zich niet beroepen (vgl. HR 8 augustus 2003, 37.570, V-N 2003/38.7). Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 11 juni

13

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen