Erflater X, overleden op 4 december 1998, emigreert op 6 juni 1996 met zijn echtgenote naar België. In het kader van het Rekeningenproject worden aan de erven X (belanghebbenden) de in geschil zijnde navorderingsaanslagen ib/pvv en vb opgelegd. Dit naar aanleiding van verzwegen bankrekeningen bij de KB Lux van erflater X en zijn echtgenote. Zowel de kinderen als de echtgenote hebben de inspecteur gemeld dat zij niet van deze bankrekeningen op de hoogte zijn geweest. Volgens de inspecteur zijn X en zijn echtgenote belasting verschuldigd over het KB Luxtegoed en de inkomsten daaruit tot het moment van emigreren. De erven X komen in beroep. Rechtbank Noord-Nederland verklaart alleen het beroep tegen de navorderingsaanslag ib/pvv over het jaar 1996 gegrond. De overige navorderingsaanslagen worden gehandhaafd. De erven X komen in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK I, 3 februari 2015, 13/00521 t/m 13/00526, V-N 2015/23.2.2) is van mening dat de inspecteur voldoende voortvarend heeft gehandeld in de periode na de ontvangst van de renseignementen tot het opleggen van de navorderingsaanslagen. De stelling van de erven X dat de gehele periode de duur van drie jaren niet mag overschrijden vindt geen steun in het recht. Niet aannemelijk is geworden dat X in de betreffende jaren een schuld had aan V, dan wel degene(n) die hij vertegenwoordigde, gelijk aan de saldi van deze rekeningen. De inspecteur heeft terecht de opbrengsten uit de KB-Luxrekeningen aan X toegerekend, ervan uitgaande dat X het hoogste persoonlijk inkomen had. Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16