Aan X is voor het jaar 2012 met dagtekening 29 februari 2012 een voorlopige aanslag zuiveringsheffing opgelegd van € 4866,36. Met dagtekening 31 juli 2013 is een definitieve aanslag opgelegd van € 16.500,14. Daarbij heeft verrekening plaatsgevonden van de voorlopige aanslag van € 4866,36 tot een te betalen bedrag van € 11.633,78. Partijen komen in beroep overeen dat de aanslag moet worden verminderd met € 603,72. Rechtbank Oost-Brabant vermindert de aanslag tot € 11.030,06. De heffingsambtenaar komt in hoger beroep en concludeert tot vermindering van de aanslag naar een bedrag van € 16.500,14 minus € 603,72 = € 15.896,42.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 12 juni 2015, 14/00466, V-N Vandaag 2015/1617) vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van X tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk (Hoge Raad 10 augustus 2012, nr. 11/03216, BNB 2012/273). Een deel van het ingenomen water, waarop de berekening van de aanslag is gebaseerd, is toe te rekenen aan een andere gebruiker. X heeft zich akkoord verklaard met de voorgestelde vermindering van de aanslag door de heffingsambtenaar met € 603,72. De heffingsambtenaar heeft vervolgens de definitieve aanslag met dit bedrag verminderd en daarna het bedrag van de voorlopige aanslag verrekend. Het hof oordeelt dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen dat de aanslag van € 16.500,14 diende te worden verminderd met € 603,72 tot een bedrag van € 15.896,42. Op grond van art. 15 AWR wordt de voorlopige aanslag van € 4866,36 verrekend met de aanslag. De rechtbank heeft ten onrechte de definitieve aanslag verminderd tot € 11.030,06. Het hoger beroep is gegrond.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 8 april