De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur niet hoeft te onderzoeken of een belastingplichtige daadwerkelijk belang heeft bij zijn uitstelverzoek en of de aangifte al is ingediend. De vergrijpboetes zijn niet terecht, omdat de heer X alle informatie had verstrekt aan zijn adviseur, die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet hoefde te twijfelen.
De heer X heeft drie minderjarige kinderen met een persoonsgebonden budget (PGB) en heeft zijn hieruit ontvangen inkomsten niet in de IB-aangiften verantwoord. In geschil zijn diverse IB-navorderingsaanslagen en vergrijpboetes. Volgens X is de aanslag over 2010 niet binnen de vijfjaarstermijn opgelegd. De inspecteur stelt dat de navorderingstermijn moet worden verlengd met het verleende uitstel. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is de aanslag over 2010 niet tijdig opgelegd, omdat pas uitstel voor het doen van de aangifte is gevraagd en verleend toen de aangifte al was ingediend. De 25% vergrijpboetes voor de overige jaren zijn wel terecht. X heeft niet de zorg betracht die redelijkerwijs van hem kon worden gevergd bij de samenwerking met zijn adviseur. Voor X had het in één oogopslag duidelijk moeten zijn dat de door hem verstrekte informatie niet juist in de aangiften was opgenomen. Partijen gaan in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur niet hoeft te onderzoeken of een belastingplichtige daadwerkelijk belang heeft bij zijn uitstelverzoek en of de aangifte al is ingediend. Ook als de aangifte al is gedaan, brengt art. 16 lid 3 AWR mee dat de navorderingstermijn wordt verlengd met de duur waarvoor het uitstel is verleend. Niet in geschil is dat de aanslag in dat geval tijdig opgelegd. Het beroep van de staatssecretaris is gegrond. De boetes zijn niet terecht. Als een belastingplichtige zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mag houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet hoeft te twijfelen, dan hoeft de belastingplichtige zich niet ook zelf in de inhoudelijke fiscale aspecten te verdiepen. Het hof is ervan uitgegaan dat X alle informatie aan de adviseur had verstrekt. Dan is er geen grond voor het oordeel dat X bij de samenwerking met de zijn adviseur niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kon worden gevergd en dat hij niet op de juistheid van de aangiften mocht vertrouwen. Het enkele feit dat X wist dat de PGB-inkomsten belastbaar waren, brengt nog niet mee dat hij had moeten opmerken dat de aangiften afweken van de door hem verstrekte informatie. Het incidentele beroep van X is gegrond.
Lees ook het thema Navordering
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16