Rechtbank Zeeland-West-Brabant beslist dat het niet in aanmerking nemen van de betaalde lijfrentepremie bij de berekening van de arbeidskorting en het bijdrage-inkomen Zvw niet in strijd is met het discriminatieverbod.
X geniet in 2019 inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking en resultaat uit overige werkzaamheden. Hij besteedt dat jaar € 1.300 aan uitgaven voor inkomensvoorzieningen. Het betreft een lijfrentepremie. X komt in beroep tegen de hem opgelegde aanslagen IB/PVV 2019 en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2019. Hij stelt dat het niet in aanmerking nemen van de betaalde lijfrentepremie bij de berekening van de arbeidskorting en bij de vaststelling van het bijdrage-inkomen Zvw in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. X maakt daarbij een vergelijking tussen een werknemer die via zijn werkgever pensioen opbouwt (de tweede pijler) en een werknemer zoals hijzelf die zelfstandig een oudedagsvoorziening opbouwt door middel van een lijfrenteverzekering (derde pijler).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant beslist dat zowel wat betreft de berekening van het bijdrage-inkomen voor de Zvw als de berekening van de arbeidskorting geen sprake is van strijd met het discriminatieverbod als de betaalde lijfrentepremie niet in aanmerking genomen wordt. De keuze van de wetgever om een oudedagsvoorziening opgebouwd in de derde pijler ongelijk te behandelen ten opzichte van een oudedagsvoorziening opgebouwd in de tweede pijler is niet van redelijke grond ontbloot en dient te worden geëerbiedigd. Het beroep op art. 14 van het EVRM in samenhang met art. 1 EP is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.11
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 1
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht, Premieheffing
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 15 november
Focus: Focus
Carrousel: Carrousel