Belanghebbenden, X en Y, zijn elkaars fiscale partner. In 2019 verzoeken zij om ambtshalve vermindering van de IB-aanslag 2013, omdat de box 3-heffing volgens hen in strijd is met art. 1 EP EVRM. Verder verzoeken zij om een dwangsom vanwege het te laat beslissen op de bezwaarschriften. De inspecteur wijst de verzoeken om ambtshalve vermindering af en kent geen dwangsom toe omdat de bezwaren kennelijk ongegrond zijn.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de bezwaren van X en Y kennelijk ongegrond zijn. Zij hebben dan ook geen recht op een dwangsom. De rechtbank overweegt dat X en Y zich beroepen op ‘jurisprudentie van latere datum’. Dit is niet een omstandigheid die een termijnoverschrijding, achteraf gezien, rechtvaardigt. Dat X en Y in de bezwaarfase zijn gehoord, is ook niet van belang. De inspecteur kan afzien van het horen als een bezwaar kennelijk ongegrond is, maar dit betreft slechts een mogelijkheid en niet een verplichting. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4.17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Editie: 19 november