Hof 's-Gravenhage oordeelt in hoger beroep dat de inspecteur op de zitting niet heeft kunnen verklaren waarom de vergrijpboetes van mevrouw X en haar zoon zoveel verschillen. De boete van X wordt daarom verlaagd van 216% tot 72%.

Belanghebbende, mevrouw X, heeft in 2008 een rekening bij een bank in Luxemburg. Het saldo daarvan is op 1 januari 2008 € 3.439.242 en op 31 december 2008 € 2.592.058. X doet in 2010 IB-aangifte over 2008 zonder vermelding in box 3 van deze rekening. In geschil is of de inspecteur daarom terecht een 300% vergrijpboete ad € 412.814 heeft opgelegd. Rechtbank Den Haag matigt de boete aangezien X na de zitting alsnog openheid van zaken heeft gegeven. De boete wordt verlaagd tot 216% (300% minus 10% voor het meewerken in de beroepsfase en minus 20% voor de overschrijding van de redelijke termijn), In hoger beroep stelt X dat de boete moet worden gematigd tot 72%. Deze boete is namelijk opgelegd aan haar zoon (zie Rechtbank Den Haag nr. 16/00043).

Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de inspecteur op de zitting niet heeft kunnen verklaren waarom de boetes zoveel verschillen. Bij het aankondigen van de boetes is door de inspecteur namelijk verwezen naar art. 67d lid 5 AWR met het boetemaximum van 300%, terwijl aan de zoon uiteindelijk is volstaan met een boete van 100%. De boete van X wordt daarom ook verlaagd naar 72%. Het beroep van X is gegrond.

Lees ook het thema Verzuim- en vergrijpboetes: Een kwestie van verschil.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67d

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 23 november

13

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen