Advocaat-generaal Wattel concludeert dat er voor de Hoge Raad geen aanleiding bestaat om terug te komen van zijn arrest van 10 juli 2015. Om proceseconomische redenen adviseert de A-G toch om het Hof van Justitie EU bevestiging te vragen van de EU-rechtelijke juistheid van het arrest van 10 juli 2015.

X, een Publikum Sondervermögen (beleggingsfonds), is naar Duits recht opgericht en in Duitsland gevestigd, en is een UCITS-fonds (Undertaking for Collective Investment in Transferable Securities). De aandelenkoers van X is beursgenoteerd. De participanten in X kunnen deelnemen in haar bezittingen door het kopen van aandelen, via een systeem genaamd ‘global stream'. In de jaren 2002 - 2008 wordt voor ruim € 700.000 Nederlandse dividendbelasting geheven ter zake van door X ontvangen dividenden. X verzoekt om teruggaaf van deze dividendbelasting. De inspecteur wijst dit verzoek af. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Zo wil de rechtbank onder andere weten of de Hoge Raad een reden ziet om terug te komen op de beslissing in zijn arrest van 10 juli 2015, nr. 14/03956 (BNB 2015/203). De rechtbank verwijst hierbij naar de literatuur, waarin de vraag is opgeworpen of de Hoge Raad in het arrest wel de juiste vergelijkingsmaatstaf heeft aangelegd, en of de Hoge Raad niet prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU had moeten stellen. Verder acht de rechtbank nog van belang dat zij op 15 juli 2016 circa 1500 dividendbelastingzaken in voorraad had waarin, onder meer, de vraag speelt of een buitenlands beleggingsfonds objectief vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fbi. Ook bestaat de kans dat, naar verwachting, nog 2000 - 3000 van dergelijke zaken bij de rechtbank kunnen worden aangebracht. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Advocaat-generaal Wattel concludeert dat er voor de Hoge Raad geen aanleiding bestaat om terug te komen van zijn arrest van 10 juli 2015. Volgens de A-G blijkt uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU namelijk dat de grensoverschrijdende en interne situatie bij belegging via beleggingsfondsen vergeleken moet worden op basis van doelstelling, voorwerp en inhoud van het nationale fondsregime. Na een uitgebreide analyse stelt de A-G vervolgens vast dat over de antwoorden op de door de rechtbank gestelde vragen voldoende EU-rechtelijke duidelijkheid bestaat, zodat geen rechtskundige aanleiding bestaat voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU. Gezien de enorme werkvoorraad bij de rechtbanken in vergelijkbare gevallen adviseert de A-G, om proceseconomische redenen, om het Hof van Justitie EU bevestiging te vragen van de EU-rechtelijke juistheid van het arrest van 10 juli 2015, en van het door hem voorgestelde antwoord op de vraag van de rechtbank hierover.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 63

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 28

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting, Dividendbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 23 november

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen