Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de wetgever bij de toerekening van het vermogen van de kinderen aan de ouder die het gezag over de kinderen voert binnen de ruime beoordelingsvrijheid is gebleven die hem toekomt. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

X geeft in zijn IB-aangifte 2013 een grondslag sparen en beleggen aan van € 113.000

. Hierin is een bedrag van € 34.000 begrepen aan vermogen van de minderjarige kinderen van X. X acht het in strijd met het IVBPR en EVRM dat aan minderjarige kinderen geen heffingvrij vermogen en heffingskorting wordt toegekend.

Hof 's-Hertogenbosch (V-N 2020/18.1.4) oordeelt dat de wetgever bij de toerekening van het vermogen van de kinderen aan de ouder die het gezag over de kinderen voert binnen de ruime beoordelingsvrijheid is gebleven die hem toekomt. Dit geldt ook voor het niet verhogen van het heffingvrije vermogen van de ouder wanneer vermogen van de kinderen wordt toegerekend aan de ouder. Het hof wijst er daarbij op dat de maatregel is gericht tegen het oneigenlijk schuiven van vermogen naar de kinderen met het oog op het realiseren van een fiscaal voordeel bestaande uit het benutten van een eigen heffingvrij vermogen.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.3

Wet inkomstenbelasting 2001 2.15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 15 januari

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen