Advocaat-generaal Wattel concludeert dat de uitspraak van het hof met betrekking tot de te hanteren rente op een intercompanylening onvoldoende is gemotiveerd. De A-G adviseert de Hoge Raad dan ook om de zaak te verwijzen.

Belanghebbende, X bv, maakt deel uit van een internationaal concern, waar het Zuid-Afrikaanse A Ltd. aan het hoofd staat. X bv houdt de aandelen in het Ierse G Ltd. A Ltd. houdt middellijk de aandelen in I bv, dat op haar beurt weer de aandelen houdt in het Ierse J Ltd. G Ltd. verstrekt leningen aan X bv en J Ltd., waarover tot en met 2005 rente wordt berekend. Vanaf 2006 verstrekt G Ltd. renteloze leningen aan X bv en J Ltd. Ultimo 2008 bedraagt de vordering van G Ltd. op X bv ruim $ 68 mln. Bij het vaststellen van de VPB-aanslag, en het verlies over 2008, gaat de inspecteur er vanuit dat G Ltd. een laagbelaste deelneming is in de zin van art. 13 lid 9 Wet Vpb 1969. X bv is het daar niet mee eens en stelt dat de rente van 0% een zakelijke rente is, omdat het om direct opeisbare vorderingen gaat. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur G Ltd. terecht heeft aangemerkt als een laagbelaste deelneming. Volgens de rechtbank is de winst van G Ltd. namelijk niet onderworpen aan een winstbelasting naar een tarief dat hoger is dan 10%. De rechtbank negeert hierbij een valutaverlies en houdt rekening met een zakelijke rente. Hof Amsterdam oordeelt dat G Ltd. niet kan worden aangemerkt als een laagbelaste beleggingsdeelneming. Volgens het hof voldoet G Ltd. namelijk aan de redelijkeheffingstoets. Het hof stelt hierbij ten eerste vast dat het niet zakelijk was om helemaal geen rente op de leningen te bedingen. Volgens het hof moet op de lening van G Ltd. aan X bv, conform de berekening van X bv, een rente van 3,55% worden toegepast. Op de lening van G Ltd. aan J Ltd. moet een rente van 2,19% worden gehanteerd. Dit leidt tot een correctie van € 2,6 mln. Ten tweede stelt het hof vast dat G Ltd. rekening mag houden met een (extra) valutaverlies van € 3,4 mln. Door deze twee correcties bedraagt het resultaat van G Ltd. -/- € 1,7 mln, zodat aan de redelijkeheffingstoets wordt voldaan. Een en ander leidt er volgens het hof toe dat ieder voordeel dat X bv in 2008 uit haar deelneming in G Ltd. heeft genoten onder de deelnemingsvrijstelling valt. Het hof stelt het verlies van X bv uiteindelijk vast op $ 3,2 mln. In cassatie voert de staatssecretaris onder andere aan dat het hof de op de lening van G Ltd. aan J Ltd. te imputeren rente niet at arm's length heeft bepaald.

Advocaat-generaal Wattel concludeert dat de uitspraak van het hof met betrekking tot de te hanteren rente onvoldoende is gemotiveerd. Volgens de A-G zou het namelijk wel erg toevallig zijn als het rentepercentage op een dollardeposito van J Ltd. bij de Bank of Ireland arm's length zou zijn voor een te verzakelijken renteloze dollar-uitlening van G Ltd. aan J Ltd. die door J Ltd. in Zuid-Afrikaanse rands is dooruitgeleend aan een gelieerde Zuid-Afrikaanse vennootschap met deviezenbeperkingen. De A-G adviseert de Hoge Raad om de zaak te verwijzen. Ook ambtshalve is de A-G van mening dat de zaak verwezen moet worden. Volgens de A-G moet de winst van G Ltd. namelijk weliswaar naar Nederlandse maatstaven worden berekend, maar niet in euro's maar in dollars.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10b

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 11 november

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen