De Centrale Raad stelt een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie EU over de afgifte van A1-verklaringen voor derdelanders. De Centrale Raad wil weten of derdelanders zich kunnen beroepen op (titel II van) Vo 883/2004 en Vo 987/2009.

A bv organiseert in de wintermaanden ijsshows. Voor de ijsshows maakt A bv gebruik van medewerkers met verschillende nationaliteiten, onder wie onderdanen van landen die niet behoren tot de Europese Unie (derdelanders). De medewerkers van de ijsshows, waaronder belanghebbenden, X, een Rus, en Y, een Oekraïner, zijn een paar weken per jaar in Nederland om te trainen en te oefenen voorafgaand aan de verschillende shows. Een deel van de schaatsers verzorgt daarna in Nederland een aantal optredens, terwijl de overige in met name, maar niet uitsluitend, Frankrijk en Duitsland shows verzorgen. De Svb geeft, tot 1 mei 2016, zogenaamde A1-verklaringen af voor deze derdelanders. Met de A1-verklaringen wordt vastgesteld dat de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving op hen van toepassing is. Ook de verplichte premiebetaling vindt dan plaats in Nederland. Volgens de Svb kunnen echter geen A1-verklaringen meer worden afgegeven voor de derdelanders, omdat ze niet woonachtig zijn in Nederland.

De Centrale Raad besluit tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie EU. Na een uitgebreide analyse van de toepasselijke bepalingen, stelt de Centrale Raad aan de ene kant vast dat geconcludeerd kan worden dat het streven binnen de EU erop is gericht derdelanders, als zij legaal in een lidstaat verblijven, en daar werkzaam zijn, in een juridisch meer met EU-burgers vergelijkbare situatie te brengen. Aan de andere kant wijst de Centrale Raad er op dat X en Y per jaar maar korte tijd op Nederlands grondgebied aanwezig zijn en dat zij hun werkzaamheden, in een bepaald gedeelte van het jaar, in overwegende mate in andere lidstaten verrichten, en dat titel II van Vo 1408/71 niet van toepassing kan zijn op derdelanders die niet binnen de EU wonen. De Centrale Raad verzoekt het HvJ EU daarom de volgende vraag te beantwoorden:

"Moet art. 1 van Vo 1231/2010 aldus worden uitgelegd dat werknemers met de nationaliteit van een derde land, die buiten de EU wonen, maar tijdelijk in verschillende lidstaten werken in dienst van een in Nederland gevestigde werkgever, zich kunnen beroepen op (titel II van) Vo 883/2004 en Vo 987/2009?".

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Premieheffing, Internationale sociale zekerheid

Instantie: Centrale Raad van Beroep

Editie: 1 september

9

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen