Belanghebbende, X, heeft de Nederlandse nationaliteit. X woont in de jaren 2005 en 2006 in Nederland en werkt in loondienst op een motortankschip van de heer E. Het schip is voorzien van een certificaat als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868 en wordt met winstoogmerk in de Rijnvaart gebruikt voor vrachtvervoer. Het schip is ingeschreven in het binnenvaartregister van het Ambtsgericht Brandenburg te Duitsland. X was vanaf 26 januari 2005 in loondienst werkzaam bij F SA te Luxemburg. In december 2003 heeft E een bevrachtingsovereenkomst met G mbH (hierna: G) gesloten. G heeft het schip deels gefinancierd. X verzoekt in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2005 en 2006 om vrijstelling van premieheffing voor de volksverzekeringen. De inspecteur heeft die vrijstelling voor beide jaren geweigerd. X komt in beroep.
Rechtbank Arnhem overweegt dat het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2005 vanwege termijnoverschrijding terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank komt aan een inhoudelijke behandeling van het beroep tegen deze aanslag niet meer toe. Verder overweegt de rechtbank dat uit een arrest van de Hoge Raad van 9 december 2011, nr. 10/03927, LJN: BQ2938, VN 2011/31.22 volgt dat X als rijnvarende in de zin van het Rijnvarendenverdrag moet worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat als exploitant van het motortankschip moet worden aangemerkt, de onderneming voor wier rekening en risico het schip wordt geëxploiteerd. Deze ondernemer heeft het winstoogmerk dat vereist wordt door het Rijnvarendenverdrag. Voor het motortankschip is op 9 mei 2005 een Rijnvaartverklaring ten name van E afgegeven. De rechtbank acht niet aannemelijk dat een ander dan E als exploitant van het schip moet worden aangemerkt. De rechtbank is verder van oordeel dat de onderneming van E in Nederland is gevestigd. X is niet vrijgesteld van premieplicht voor de volksverzekeringen in Nederland. De beroepen zijn ongegrond.