Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur X terecht in de PVV-heffing heeft betrokken. Daarbij overweegt de rechtbank dat de inspecteur, en ook de belastingrechter, is gebonden aan de afgegeven A1-verklaring.
De Svb geeft in 2018 een A1-verklaring af aan belanghebbende, Rijnvarende X. Daarbij wordt het Nederlandse socialezekerheidsrecht van toepassing verklaard voor de periode van 1 januari 2016 - 25 oktober 2016. X is het daar niet mee eens. Hij werkt namelijk in 2016 tot 1 november voor een in Liechtenstein gevestigde werkgever en daarna voor een Luxemburgse werkgever. Het schip waarop X zijn werkzaamheden verricht is tot 26 oktober 2016 in handen van een Nederlandse vennootschap en daarna in handen van een Duitse vennootschap. Het schip wordt geëxploiteerd door een Luxemburgse vennootschap. De inspecteur kent bij het opleggen van de IB-aanslag 2016 geen PVV-vrijstelling toe. Hij gaat ervan uit dat X voor de periode 1 januari 2016 - 25 oktober 2016 verplicht verzekerd is in Nederland voor de PVV. Volgens X heeft hij wel recht op de PVV-vrijstelling.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur X terecht in de PVV-heffing heeft betrokken. Daarbij overweegt de rechtbank dat de inspecteur, gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad, is gebonden aan de afgegeven A1-verklaring. Dit geldt ook voor de belastingrechter zolang de A1-verklaring niet is ingetrokken of ongeldig verklaard. Verder is de rechtbank van mening dat X geen recht heeft op verrekening van de in Liechtenstein geheven premies, noch op grond van art. 73 EG-verordening 987/2009, noch op grond van art. 3.16 lid 9 Wet IB 2001. De rechtbank verwijst daarbij ook naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2020, nr. 19/04564, V-N 2020/34.7.
Lees ook het thema Internationale sociale zekerheid.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Premieheffing
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Uitsluiting Nieuwsbrief: Uitsluiting Nieuwsbrief