De heer X werkt in 2010 steeds bij dezelfde werkgever. Van 1 januari 2010 tot en met 30 juli 2010 beschikt X over een auto van de zaak (auto A). Van 28 september 2010 tot en met 31 december 2010 beschikt X over auto B, die meer dan 15 jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen. X heeft in 2010 een verklaring "geen privégebruik auto". Op 10 november 2010 verzoekt X om intrekking van deze verklaring, aangezien met B meer dan 500 km privé wordt gereden. In geschil is de loonnaheffng bij X naar een bijtelling voor A over de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 juli 2010. De hoogte van de bijtelling is gebaseerd op een cataloguswaarde van A van € 33.817 en een bijtelling van 25%. Niet in geschil is dat X met A niet privé heeft gereden. X stelt dat de naheffing berekend moet worden op basis van B waarmee daadwerkelijk meer dan 500 km is gereden. De bijtelling is dan 35% over de waarde van € 2.000.
Rechtbank Breda oordeelt dat geen sprake is van een individuele buitensporige last, ondanks dat de wetssystematiek in casu nadelig uitpakt voor X. Hij beroept zich vergeefs op het evenredigheidsbeginsel. De rechter mag namelijk in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. Uit de wetssystematiek volgt dat over elk tijdvak de belasting dient te worden afgedragen of nageheven. In het onderhavige tijdvak had X de beschikking over A. De bijtelling is daarom terecht gebaseerd op het bijtellingspercentage en de cataloguswaarde van A. Niet in geschil is dat de naheffing in zoverre juist is berekend. X beroept zich ook vergeefs op het gelijkheidsbeginsel. Werknemers die in de loop van het jaar van werkgever wisselen, zijn namelijk feitelijk niet vergelijkbaar met de onderhavige situatie. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.