Belanghebbende, X bv, verkoopt en levert in de tweede helft van 2005 enkele onroerende zaken. De boekwinst brengt zij onder in een HIR, en leent die voor zo veel als mogelijk uit aan B, haar dga. Op 31 oktober 2005 koopt X bv een nieuwe onroerende zaak voor bijna 2,2 mln. Op 1 november 2005 verkoopt ze dit pand voor € 2,6 mln door aan C bv, een zustervennootschap. Medio november 2005 komen C bv en B overeen dat B haar aandelen in X bv aan C bv zal verkopen. De aandelen worden vervolgens in 2006 aan C bv verkocht. In haar VPB-aangifte 2005 boekt X bv de HIR af op de aanschaffingskosten van de nieuwe onroerende zaak. De inspecteur is echter van mening dat X niet aan de HIR kan doteren.
Rechtbank Zeeland - West-Brabant oordeelt dat X bv onvoldoende aannemelijk maakt dat zij een voornemen had tot herinvestering van de opbrengt die zij heeft behaald met de vervreemding van de oude onroerende zaken. De rechtbank overweegt daarbij onder andere dat X bv alle oude onroerende zaken in korte tijd heeft vervreemd en dat de opbrengst van de verkoop van de oude onroerende zaken door B via een lening aan X bv is onttrokken. Volgens de rechtbank ontbrak het X bv daardoor aan de financiële middelen om te herinvesteren. Hieraan doet volgens de rechtbank niet af dat X bv in november 2005 een nieuwe onroerende zaak heeft gekocht. De aankoop van dit pand is namelijk gefinancierd door overname van een hypothecaire schuld van de verkoper en voor het resterende gedeelte via een lening bij de verkoper. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.54
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 23 mei