X verhuurt vanaf 1 januari 1996 een aantal woningen. Daarnaast houdt hij zich bezig met het geven van bedrijfsadviezen en het verlenen van administratieve ondersteuning. Naar aanleiding van een boekenonderzoek concludeert de inspecteur dat de exploitatie van de woningen vanaf 2010 niet meer kan worden beschouwd als het drijven van een onderneming, maar onder sparen en beleggen valt, zodat de onderneming per 31 december 2009 als gestaakt moet worden beschouwd. Als gevolg van deze staking moet in 2009 worden afgerekend over de stille reserves. De overige werkzaamheden van X moeten vanaf 2010 worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden, aldus de inspecteur. In geschil zijn de navorderingsaanslagen die de inspecteur X heeft opgelegd.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur terecht navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw aan X heeft opgelegd. De inspecteur beschikt over het vereiste nieuwe feit. De rechtbank keert de bewijslast om, omdat X door het niet aangeven van bepaalde inkomsten niet de vereiste aangiften geeft gedaan. De rechtbank volgt vervolgens de conclusies uit het controlerapport en acht de geschatte (stakings)winst redelijk met uitzondering van het box-3-inkomen van X uit 2010. Tot slot oordeelt de rechtbank dat bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 terecht een vergrijpboete van 50% is opgelegd en dat de bij de (navorderings)aanslagen berekende heffingsrente niet te hoog is.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16 en 27e