Erflaatster is overleden in het jaar 2011 en laat geen kinderen na. Belanghebbende, X, is de zoon van de zus van erflaatster. De zus is overleden in het jaar 2007. Erflaatster heeft in december 1998 over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft haar zus tot enig erfgenaam benoemd. Indien de zus voor erflaatster zou overlijden, zou X voor haar in de plaats treden. In de aangifte erfbelasting heeft X onder "relatie met overledene' aangekruist dat hij 'pleegkind' is. In geschil is de bij uitspraak op bezwaar verminderde aanslag erfbelasting die X opgelegd heeft gekregen betreffende de verkrijging uit de nalatenschap van erflaatster. Rechtbank Den Haag verklaart het beroep ongegrond. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk. Volgens het hof heeft X niet aannemelijk gemaakt dat hij een pleegkind van erflaatster is. X heeft geen feiten gesteld en aannemelijk gemaakt op grond waarvan kan worden geoordeeld dat hij uitsluitend door erflaatster is onderhouden en opgevoed. Ook heeft X niet aannemelijk gemaakt dat hij zorgkosten voor erflaatster heeft betaald die voor haar rekening dienden te komen. De inspecteur heeft de door X gestelde verzorgingskosten terecht niet aangemerkt als schulden van de nalatenschap. De reis- en verblijfkosten van familieleden om aanwezig te zijn bij de begrafenis zijn niet aftrekbaar. Deze kosten kwalificeren niet als 'kosten van lijkbezorging'. Evenmin is dat het geval voor godsdienstige plechtigheden die later dan een jaar na sterfdatum worden gehouden. Van strijd met de vrijheid van godsdienst is geen sprake. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen: