Het Gemeenschappelijk Hof oordeelt dat het renteloos uitlenen van geld niet valt onder de term beleggen in de zin van de LWB. X voldoet dan niet aan de vereisten om als een AVV te worden aangemerkt. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

De in Brazilië wonende M is de aandeelhoudster van belanghebbende, X, een Aruba Vrijgestelde Vennootschap (AVV). X heeft sinds 2008 een r.c.-vordering van US$ 250.000 op M, die oploopt naar US$ 700.000 eind 2012. Ter zake van de r.c.-vordering brengt X geen rente in rekening. Verder zijn geen zekerheden gesteld en is geen aflossingsschema afgesproken. Omdat de inspecteur van mening is dat de r.c.-vordering niet kwalificeert als het ‘beleggen van vermogen’ in de zin van art. 1 Landsbesluit aanwijzing vrijgestelde activiteiten, is de winst van X niet vrijgesteld op grond van art. 2 onderdeel c Landsverordening winstbelasting (LWB). In geschil is of X in 2012 kwalificeert als AVV.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba oordeelt dat het renteloos uitlenen van geld niet valt onder de term beleggen in de zin van de LWB, omdat in die situatie geen waardestijging of rendement is te verwachten. Het gelijk is aan de inspecteur. X gaat in cassatie. Advocaat-generaal Wattel concludeert dat geen sprake is van beleggen in de zin van de LWB en adviseert de Hoge Raad dan ook om het beroep in cassatie van X ongegrond te verklaren. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen overzeese Rijksdelen

Instantie: Hoge Raad

Editie: 15 mei

37

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen