Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Slovenië niet in strijd met het EU-recht handelt door niet toe te staan dat na een belastingcontrole, maar voor de vaststelling van een naheffingsaanslag, nog rekening wordt gehouden met nieuwe bewijzen.

Het Zwitserse Nec Plus Ultra Cosmetics AG levert in 2017 cosmetica aan Kroatische afnemer en een Roemeense afnemer. De cosmetica bevindt zich in een opslagplaats in Slovenië en wordt van daaruit, voor rekening van de afnemer, naar een andere lidstaat vervoerd. Op deze leveringen is een Sloveense BTW-vrijstelling van toepassing. Naar aanleiding van een onderzoek stelt de Sloveense Belastingdienst vast dat Nec met de overgelegde facturen en vrachtbrieven niet aantoont dat de cosmetica daadwerkelijk naar een andere lidstaat dan Slovenië is vervoerd. Er is dan niet voldaan aan de voorwaarden voor de BTW-vrijstelling. Nec is het er niet mee eens dat hierbij geen rekening wordt gehouden met de bewijzen die na de opstelling van het proces-verbaal zijn overgelegd. De Sloveense rechter stelt een prejudiciële vraag in deze zaak.

Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Slovenië niet in strijd met het EU-recht handelt door niet toe te staan dat na een belastingcontrole, maar voor de vaststelling van een naheffingsaanslag, nog rekening wordt gehouden met nieuwe bewijzen. Ook als deze bewijzen aantonen dat aan de materiële vereisten van art. 138 lid 1 EG-Richtlijn 2006/112 is voldaan. Hierbij geldt dan wel dat de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid worden geëerbiedigd.

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

Editie: 6 maart

11

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen