X is eigenaar van een woning op de 3e en 4e verdieping in de gemeente Amsterdam. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 577.000. In geschil is de vraag of dit te hoog is. De gemeente Amsterdam staat niet toe dat het pand, waarin de woning zich bevindt, juridisch wordt gesplitst in verschillende appartementen.
Hof Amsterdam oordeelt dat op grond van de geschiedenis van de totstandkoming van art. 17 leden 1 en 2 van de Wet WOZ dient te worden uitgegaan van de veronderstelling dat de woning afzonderlijk verkocht kan worden. Om te kunnen voldoen aan de in de fictie opgenomen voorwaarde dat de zaak afzonderlijk verkocht kan worden, dient er van te worden uitgegaan dat sprake is van een gesplitste woning. De omstandigheid dat de woning hierdoor een andere (hogere) waarde in het economische verkeer kan krijgen, is een direct gevolg van de fictie. Zie in dit verband ook het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2004, nr. 38 665, LJN AO9861. Het hof verwerpt tevens het standpunt van X dat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om door gebruik van de ficties in de Wet WOZ tot een hogere waarde te komen van een woning dan de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het standpunt van belanghebbende, dat de splitsing van de woning ook daadwerkelijk gerealiseerd moet kunnen worden dan wel juridisch mogelijk zou moeten zijn, geen steun vindt in de tekst van art. 17 lid 2 Wet WOZ.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 14 september