Vof X exploiteert een taxibedrijf. Het kenteken van de taxi staat op haar naam. Op verzoek van X is voor de taxi een mrb-vrijstelling verleend. Op 4 juni 2004 constateert de inspecteur na een boekenonderzoek dat X niet aan de voorwaarden van de vrijstelling voldoet. Aan X zijn in november 2004 vervolgens twee naheffingsaanslagen en 100% boetes opgelegd. Het betreft twee tijdvakken, lopende van 4 november 1999 tot en met 23 september 2001. Rechtbank Haarlem oordeelt dat aan de constatering van de inspecteur geen terugwerkende kracht kan worden verleend, in die zin dat die wordt toegerekend aan tijdvakken die zijn gelegen vóór de termijn van twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip van de controle (zie art. 76 Wet MB 1994). Volgens Hof Amsterdam is de inspecteur gwoon bevoegd tot naheffing op de voet van art. 20 AWR. De Hoge Raad (25 februari 2011, nr. 09/04968) oordeelt echter dat art. 76 Wet MB 1994 als lex specialis juist wel van toepassing is en dat het hof het juiste bedrag van de aanslagen zelf had moeten berekenen, uitgaande van 4 juni 2004 als de constateringsdatum. Na verwijzing blijkt dat X vanaf 31 januari 2003 geen houder meer was van de taxi.
Hof 's-Gravenhage volgt partijen in de eensluidende conclusie dat de aanslagen en boetes moeten komen te vervallen. Het beroep van X is gegrond.