Hof Amsterdam oordeelt dat bij de terbeschikkingstelling van de sportvelden sprake is van de verhuur van onroerende zaken, zodat de gemeente geen recht heeft op BTW-aftrek. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

De gemeente Barendrecht stelt sportparken ter beschikking aan twee voetbalverenigingen. Uit een onderzoek blijkt dat de gemeente de BTW die haar in rekening wordt gebracht met betrekking tot het beheer en onderhoud van de sportparken, in aftrek brengt. De inspecteur legt naheffingsaanslagen BTW op aan de gemeente. Volgens de inspecteur is namelijk sprake van vrijgestelde verhuur van onroerende zaken. De gemeente is echter van mening dat sprake is van het gelegenheid geven tot sportbeoefening. Hof Den Haag stelt voorop dat het enkel zijn gerechtigd tot het gebruik van een sportaccommodatie voor de beoefening van sport leidt tot een dienst die belast is naar het verlaagde tarief. De gemeente verricht niet alleen maar een passief te achten prestatie die voor de BTW-heffing kwalificeert als de verhuur van een onroerende zaak. In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat het hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd en verwijst de zaak naar Hof Amsterdam.

Hof Amsterdam (V-N 2021/40.1.1) oordeelt dat bij de terbeschikkingstelling van de sportvelden sprake is van de verhuur van onroerende zaken. De gemeente heeft dan geen recht op aftrek van de BTW. De rol van de gemeente beperkt zich bij sportpark 1 tot het passief ter beschikking stellen van onroerende zaken. Voor het andere sportpark komt het hof tot dezelfde conclusie. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 Tab I-B

Wet op de omzetbelasting 1968 15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

27

Gerelateerde artikelen