Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat geen aanslag wordt opgelegd als een belastingplichtige in het kalenderjaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt en het inkomen uitsluitend bestaat uit een AOW-uitkering. X ontvangt echter een klein pensioen.

X bereikt in 2018 de AOW-gerechtigde leeftijd. In 2018 krijgt zij een pensioen van € 2450 waarop € 535 loonheffing is ingehouden en AOW van € 5238 waarop geen loonheffing is ingehouden. Begin 2018 heeft X voor 2018 een voorlopige teruggaaf gekregen van € 945. X doet in 2019 aangifte op papier, waarna conform de aangifte een definitieve aanslag volgt met een te betalen bedrag van € 410. X stelt dat zij bij het doen van de aangifte niets verkeerds heeft gedaan.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X niet voldoet aan de voorwaarden van art. 9.4 lid 3 Wet IB 2001. Volgens deze bepaling wordt geen aanslag opgelegd als een belastingplichtige in het kalenderjaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt en het inkomen uitsluitend bestaat uit een AOW-uitkering. X stelt vergeefs dat zij niet geconfronteerd mag worden met een aanslag omdat een en ander niet van tevoren is te berekenen. Het beroep van X is ongegrond. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt zij wel een immateriële schadevergoeding van € 1000 en een proceskostenvergoeding van € 759.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 9.4

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

21

Gerelateerde artikelen