De A-G verwerpt de stelling van de staatssecretaris dat X de vergoeding voor de bouwtermijnen wel heeft ontvangen in de vorm van de ‘om niet' verkrijging van de opstallen.

Belanghebbende, X, is een fiscale eenheid omzetbelasting die een bouw- en aannemingsbedrijf exploiteert. X heeft zich bij overeenkomst verbonden tot de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw op een terrein dat haar opdrachtgever A van de gemeente in erfpacht zou verkrijgen. De vestiging van het erfpacht gaat uiteindelijk niet door wegens financiële problemen bij A. X heeft een aanvang gemaakt met de bouw, maar omdat A de gefactureerde bouwtermijnen niet betaalde, heeft zij de bouw stopgezet. Nadat A failliet is verklaard, verkrijgt X van de gemeente het perceel met daarop het in aanbouw zijnde gebouw in erfpacht voor een bedrag dat nauwelijks hoger was dan de canon waarvoor A het onbebouwde perceel in erfpacht zou hebben verkregen als dat erfpachtrecht gevestigd zou zijn geweest. X verzoekt op grond van art. 29 lid 1 Wet OB 1968 om teruggaaf van omzetbelasting in verband met de onbetaald gebleven bouwtermijnen. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat X de vergoeding voor de bouwtermijnen voor zover die niet door de opdrachtgever is betaald wel heeft ontvangen, nu de waarde van de opstallen niet is begrepen in de door de gemeente aan X berekende canon en X met deze verkrijging ‘om niet' van de opstallen haar retentierecht op de opstallen te gelde heeft gemaakt.

Volgens Advocaat-Generaal Van Hilten heeft de inspecteur X ten onrechte teruggaaf van omzetbelasting geweigerd. Nu vaststaat dat A niet aan X heeft betaald,  is het de vraag of de betaling aan X op een andere manier heeft plaatsgevonden. De A-G is van mening dat dit niet het geval is. Uit de gedingstukken blijkt op geen enkele wijze dat de hoogte van de canon voor het erfpachtrecht dat X aan de gemeente heeft betaald, is beïnvloed door de schuld van A, dan wel de hoogte van deze schuld beïnvloed heeft. Anders dan de staatssecretaris ziet de A-G dan ook geen rechtstreeks verband tussen de door X jegens A verrichtte prestatie en (de hoogte van) de door de gemeente aan X in rekening gebrachte canon voor het verkrijgen van het erfpachtrecht. De hoogte van de door X aan de gemeente te betalen canon kan volgens de A-G derhalve niet als betaling voor belanghebbendes prestaties jegens A worden aangemerkt. De A-G adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond te verklaren.  

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

2

Gerelateerde artikelen