Belanghebbende, X, heeft drie dochters die geboren zijn is 2007, 2009 en 2011. Voor elk van hen heeft zij ouderschapsverlof opgenomen. Als zij voor het jaar 2012 verzoekt om toepassing van de ouderschapsverlofkorting, staat de inspecteur de korting niet toe. X heeft in 2008, 2009, 2010 en 2011 gebruik gemaakt van de ouderschapsverlofregeling. Haar belastbare loon was in 2009 het hoogst. Volgens de wettelijke regeling bedraagt de ouderschapsverlofkorting niet meer dan het in het voorafgaande kalenderjaar genoten belastbare loon verminderd met het in het kalenderjaar genoten belastbare loon (de terugvaleis). Voor de terugvaleis moet het belastbaar loon in 2012 worden vergeleken met het belastbaar loon in 2011. Omdat X echter ook in 2011 ouderschapsverlof heeft opgenomen, mag worden vergeleken met ‘het in het kalenderjaar voorafgaand aan het ouderschapsverlof genoten belastbare loon', conform de tekst in de Uitvoeringsregeling.
Rechtbank Zeeland-Brabant stelt vast dat noch uit de tekst van de wettelijke regelingen, noch uit de toelichting daarbij blijkt wat het vergelijkingsjaar is indien gedurende meer dan twee achtereenvolgende jaren ouderschapsverlof wordt genoten. Er zijn dan meerdere uitleggingen mogelijk: toetsing aan 2009 (visie X) acht de rechtbank in ieder geval niet mogelijk omdat er strijd is met de tekst van art. 44c, derde lid Uitvoeringsregeling IB 2001. En bij de andere mogelijkheden, nl. toetsing aan 2007 of aan 2010, wordt niet aan de terugvaleis voldaan. De rechtbank verklaart het beroep van X daarom ongegrond.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 44c
Wet inkomstenbelasting 2001 8.14b