Vereniging X neemt deel aan de eredivisie van het betaalde voetbal. In 1997 contracteert X twee spelers, de heren R en K, uit het buitenland. De inspecteur merkt de bedragen, die X in het kader daarvan naar het buitenland heeft overgemaakt, als nettoloon van de spelers aan. X stelt dat de in november 2002 als eindheffing opgelegde lb/pvv-naheffingsaanslag vernietigd moet worden. De daarin begrepen loonbestanddelen zijn namelijk reeds begrepen in de ib/pvv-navorderingsaanslagen van de spelers. Deze zijn in december 2002 opgelegd zonder verrekening van de loonheffing. Hof Amsterdam oordeelt dat als de Belastingdienst de vergoedingen in de ib-sfeer wil belasten, de niet-verrekenbare loonheffing hiervoor dient te wijken. De Hoge Raad (11 juli 2008, nr. 43834, V-N 2008/34.3) oordeelt echter dat een naheffingsaanslag niet vernietigd hoeft te worden vanwege de enkele reden dat later ter zake van hetzelfde feitencomplex een of meer aanslagen in de ib-sfeer zijn opgelegd. In casu heeft er tussen de betrokken eenheden van de Belastingdienst geen volledige onderlinge afstemming plaatsgevonden over de aanslagen en over het tijdstip van opleggen daarvan. Hof 's-Gravenhage oordeelt na verwijzing dat R en K de vergoedingen ten titel van loon hebben genoten. Dit blijkt mede uit de inmiddels onherroepelijke uitspraak (nr. P05/00504) van Hof Amsterdam inzake de aan de rechtopvolgster van X, Y nv, opgelegde lb/pvv-naheffingsaanslag over latere jaren. Zowel de spelers als X wisten dat de vergoedingen in feite loon waren of zij hadden dit redelijkerwijs kunnen weten. Het stond de inspecteur voorts vrij naar eigen inzicht de onderhavige aanslag aan X op te leggen. De Hoge Raad (21 januari 2011, nr. 09/02836, V-N 2011/6.13) oordeelt vervolgens dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de transferbetalingen loon zijn. De verwijzing naar de uitspraak nr. P05/00504 volstaat niet, aangezien X de betreffende feiten in de onderhavige procedure expliciet heeft bestreden en Hof Amsterdam zich daar ook niet over heeft uitgelaten. De uitspraak nr. P05/00504 ging bovendien alleen over betalingen aan K en slechts gedurende het bestaan van zijn dienstverband. X stelt voorts terecht dat het de inspecteur niet vrijstaat naar eigen inzicht een keuze te maken of de aanslag wordt opgelegd aan X als inhoudingsplichtige dan wel aan de twee spelers of de buitenlandse voetbalclubs. Als namelijk te weinig belasting is geheven door toedoen van een ander dan de inhoudingsplichtige, dan moet de aanslag worden opgelegd aan die ander, tenzij X wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat te weinig belasting werd afgedragen. Volgt verwijzing naar Hof Arnhem.
Hof Arnhem oordeelt dat X wist dat de spelers transfervrij waren zodat de onder het mom van transfersommen betaalde bedragen terecht door de inspecteur als loon zijn aangemerkt. De onderhavige omstandigheden hadden bij X redelijkerwijs zoveel twijfel moeten oproepen dat zij, zonder dat deze twijfel was weggenomen, er niet van had mogen uitgaan dat de betalingen geen loon waren. De onderhavige loonheffing is terecht bij X belast. X stelt vergeefs dat de aanslag aan K en/of R en/of club M en/of club E en/of functionarissen van die clubs en/of de zaakwaarnemers van de spelers had moeten worden opgelegd. De gedragingen die X die anderen in dit verband verwijt, zijn namelijk geen overtredingen van de belastingwet. X heeft bovendien ook niet aangegeven wie welke bepalingen van de belastingwet niet zou hebben nageleefd. X stelt wel terecht dat de aanslag te hoog is, omdat de betalingen brutoloon zijn. X heeft de spelers met betrekking tot de loonheffing inmiddels (effectief) aansprakelijk gesteld. De inspecteur stelt vergeefs dat het in de voetbalwerdeld gebruikelijk zou zijn om nettoloon te bedingen. Het verzoek van X om de eindheffingsregeling achterwege te laten, wordt ingewilligd. Het beroep van X is deels gegrond.