De Belastingdienst vordert van belanghebbende, X, via één navorderingsaanslag, IB/PVV na over een aantal jaren. In geschil is of de inspecteur bij het opleggen van deze aanslag de vereiste voortvarendheid in acht heeft genomen.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat hij voldoende voortvarend heeft gehandeld bij het opleggen van de met toepassing van de verlengde navorderingstermijn opgelegde navorderingsaanslag. Het hof neemt daarbij als uitgangspunt dat de inlichtingenpoot van de FIOD kan worden gerekend tot de ‘belastingautoriteiten' als bedoeld in het Passenheim-van Schoot arrest (HvJ EU 11 juni 2009, nrs. C-155/08 en C-157/08, BNB 2009/222). Verder vindt het hof dat de inspecteur een redelijke vrijheid heeft bij het inrichten en prioriteren van zijn werkzaamheden. Daarbij behoort ook de keuze voor een projectmatige aanpak. Het gaat erom, volgens het hof, dat de inspecteur ex tunc beschouwd, zijn taak voortvarend ter hand heeft genomen. Het is niet de bedoeling om een mathematische ex nunc benadering te volgen die erop neer komt dat niet de vereiste voortvarendheid is betracht in alle gevallen waarin men achteraf terugkijkend op de handelwijze van de inspecteur moet constateren dat een snellere of efficiëntere werkwijze mogelijk zou zijn geweest. Het hof handhaaft, rekening houdend met al het voorgaande, de bij vaststellingsovereenkomst overeengekomen navorderingsaanslag en de boete.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16-4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 6 februari