Mevrouw X stuurt eind 2009 een 'Verklaring vrijwillige verbetering buitenlands vermogen' naar de Belastingdienst. Deze inkeerverklaring heeft betrekking op effectenrekeningen in de VS. De over 1998 tot en met 2008 na te vorderen belasting wordt gecombineerd geheven door middel van een medio 2010 aan X opgelegde IB-navorderingsaanslag over 2005. De verlengde navorderingstermijn heeft betrekking op de jaren tot en met 2004. X stelt dat het toepassen van deze termijn in de verhouding met de VS als derde land een verboden beperking is van de EU-vrijheid van kapitaalverkeer. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt echter dat de standstill-bepaling van art. 64 lid 1 VWEU een uitzondering maakt voor op 31 december 1993 uit hoofde van het nationale recht bestaande beperkingen inzake het kapitaalverkeer naar of uit derde landen in verband met directe investeringen, vestiging, het verrichten van financiële diensten of de toelating van waardepapieren tot de kapitaalmarkten. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat de verlengde navorderingstermijn betrekking heeft op elke vorm van kapitaalverkeer die wordt genoemd in de nomenclatuur, Bijlage I bij Richtlijn 88/361/EEG, en dus in veel ruimere mate het kapitaalverkeer beperkt dan op grond van art. 64 VWEU mogelijk is. De navordering moet echter wel worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. In casu is volgens het Hof door de inspecteur niet voortvarend genoeg gehandeld, aangezien hij reeds in 2008 kon beschikken over een renseignement uit de VS. Er is daarom geen navordering mogelijk over 1998 tot en met 2004. Het beroep van X is in zoverre gegrond.
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 64
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 6 februari