X is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid. X is opgericht op 15 juli 1950. X is eigenaar van een terrein met daarop onder andere 220 recreatiebungalows, een spartelvijver, een voetbalveld, tennisbanen, ander sportfaciliteiten, een speeltuin, een ruimte voor creatieve activiteiten en een kantine. X kent leden met een “recht op uitsluitend gebruik”. Enkele van deze leden hebben een verplichting zich een aantal werkdagen per jaar in te zetten voor de vereniging voor diverse activiteiten, zoals kantinewerk. Zij krijgen hiervoor geen vergoeding. Andere leden zijn vrijgesteld van werkdagen en dienen voor die vrijstelling een bedrag te betalen. Het inschrijfgeld bedraagt € 2500 en de jaarlijkse contributie € 600. Aan X zijn navorderingsaanslagen VPB opgelegd over de jaren 2012, 2013 en 2014. Het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen is gedeeltelijk gegrond verklaard. In geschil is of X een onderneming drijft in de zin van art. 2 lid 1 letter e Wet VPB 1969.
Rechtbank Noord-Holland stelt vast dat X deelneemt aan het economische verkeer, omdat er geen sprake is van een ledenbestand dat niet of nauwelijks wijzigt of kan wijzigen en dat X haar activiteiten – ten gunste van de leden – verricht tegen betaling van de contributie en het inschrijfgeld. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de aan de vereniging toe te rekenen arbeid enkel is gericht op het onderhoud en de instandhouding van het recreatiepark, dat er daardoor geen sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer en dat X niet in concurrentie treedt. X drijft geen onderneming in de zin van art. 2 lid 1 letter e Wet VPB 1969. Het beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 18 november