Rechtbank Haarlem oordeelt dat de waardering van de woning op de WOZ-waarde van het jaar van overlijden leidt tot een met art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM strijdige buitensporige last.

Op 6 april 2010 komt erflater te overlijden. Tot zijn nalatenschap behoort een woning waarvan de WOZ-waarde 2010 (waardepeildatum 1 januari 2009) € 840.000 bedraagt en de WOZ-waarde 2011 (peildatum 1 januari 2010) een stuk lager, namelijk € 762.500. In de aangifte erfbelasting geven de dochters van erflater (eiseressen) de woning aan tegen de WOZ-waarde 2011 van € 762.500. De belastingdienst corrigeert de aangifte uitgaande van de WOZ-waarde 2010 van € 840.000. In beroep stellen eiseressen dat art. 21 lid 5 SW 1956 in strijd is met het Eerste Protocol bij het EVRM.

Rechtbank Haarlem oordeelt dat de waardering van de woning op de WOZ-waarde van het jaar van overlijden leidt tot een met art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM strijdige buitensporige last. Op zichzelf is de regeling van art. 21 lid 5 SW 1956 (tekst 2010) volgens de rechtbank niet in strijd met Europees recht. In dit concrete geval is echter van een ‘fair balance' niet langer sprake aangezien eiseressen door het hanteren van de WOZ-waarde 2010 in plaats van die van 2011 € 3836 extra erfbelasting moeten betalen. Concreet is de rechtbank van oordeel dat in dit geval een strikte toepassing van art. 21 lid 5 SW 1956 achterwege moet blijven. De strijdigheid met art. 1 van het Eerste Protocol kan in dit geval worden opgeheven door aan te sluiten bij de door de wetgever vanaf het jaar 2012 ingevoerde wetgeving, zodat in plaats van de WOZ-waarde naar de peildatum 1 januari 2009, de WOZ-waarde van de woning in aanmerking dient te worden genomen naar de peildatum 1 januari 2010. De rechtbank verklaart de beroepen van eiseressen gegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Rechtbank Haarlem

Editie: 12 juli

3

Gerelateerde artikelen