X doet aangifte IB/PVV voor de jaren 2013 en 2015. Bij het vaststellen van de definitieve aanslagen, wijkt de inspecteur af van de ingediende aangiften. X verzoekt om ambtshalve vermindering van die aanslagen. De inspecteur legt ook een aanslag IB/PVV op aan X met dagtekening 21 februari 2020. Het bezwaarschrift van X tegen die aanslag komt op 13 mei 2020 bij de inspecteur binnen. De inspecteur verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aan zijn stelplicht en bewijslast heeft voldaan en laat de door de inspecteur gemaakte correcties daarom in stand. X geeft geen enkele onderbouwing ten aanzien van de betreffende posten en geeft evenmin aan waarom de uitspraak op bezwaar onjuist zou zijn. De inspecteur heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht afgewezen. De inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016 ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaarschrift is niet binnen de wettelijke bezwaartermijn ingediend en er zijn geen feiten of omstandigheden bekend geworden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Algemene wet bestuursrecht 6:9
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant