Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de rechter niet hoeft in te grijpen ten aanzien van het geconstateerde rechtstekort. De rechtbank verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019.
X beschikt over € 212.000 (2015) en € 258.000 (2016) aan bank- en spaartegoeden. Hij is hierover € 1991 (2015) en € 2518 (2016) aan vermogensrendementsheffing verschuldigd. X is van mening dat de box 3-heffing in strijd is met art. 1 EP EVRM en dat de wetgever inmiddels voldoende tijd heeft gehad om deze strijdigheid te beëindigen. Het is volgens X nu aan de rechter om in te grijpen. Verder is er volgens X sprake van een individuele en buitensporige last.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de rechter niet hoeft in te grijpen ten aanzien van het geconstateerde rechtstekort. De rechtbank verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019 (nr. 17/05606, V-N 2019/30.5). Hetgeen voor de jaren 2013 en 2014 geldt, geldt volgens de rechtbank ook voor de jaren 2015 en 2016. Verder wijst de rechtbank er op dat de wetgever naar aanleiding van dit arrest inmiddels actie heeft ondernomen. X slaagt er verder ook niet in om aan te tonen dat sprake is van een individuele en buitensporige last. De rechtbank houdt hierbij rekening met de gehele financiële situatie van X. Ook het feit dat X een risicomijder is, en niet in effecten wil beleggen, is volgens de rechtbank niet van belang. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 14 september