X beschikt over € 247.000 aan bank- en spaartegoeden. Hij is over zijn aandeel van € 80.000 € 714 aan vermogensrendementsheffing verschuldigd. X is van mening dat de box 3-heffing in strijd is met art. 1 EP EVRM en dat sprake is van een individuele en buitensporige last. X staat een heffing van 30% over het gerealiseerde rendement voor.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X er niet in slaagt om aan te tonen dat sprake is van een individuele en buitensporige last. De rechtbank houdt hierbij rekening met de gehele financiële situatie van X. Volgens de rechtbank toont X niet aan dat de last van de box 3-heffing zich in zijn geval sterker laat voelen dan in het algemeen voor personen in een vergelijkbare financiële situatie die een box 3-heffing betalen over een vergelijkbaar bedrag aan spaartegoeden. De door X aangevoerde omstandigheden over zijn beperkte beleggingshorizon en zijn hang naar risicomijdend gedrag, overtuigen de rechtbank niet. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 14 september