Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de vertraging niet aan X is toe te rekenen, ondanks dat X in de bezwaarfase de door de inspecteur verlangde informatie niet wilde verstrekken.

X tekent op 2 december 2019 bezwaar aan tegen de IB/Zvw-aanslagen over 2016. Op 11 december 2020 verlengt de inspecteur de beslistermijn met zes weken. Uiterlijk op 3 april 2020 had daarom op de bezwaren moeten worden beslist. Op 15 april 2020 stelt X de inspecteur in gebreke. X gaat vervolgens in beroep wegens het niet-tijdig beslissen.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de vertraging niet aan X is toe te rekenen, ondanks dat X in de bezwaarfase de door de inspecteur verlangde informatie niet wilde verstrekken. De coronacrisis is verder een uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheid, maar brengt hooguit overmacht van enige dagen mee. Gelet op de datum van de ingebrekestelling is de inspecteur de maximale dwangsom van € 1442 verschuldigd. Binnen drie weken moet hij alsnog op de bezwaren beslissen. Er is een dwangsom van € 100 verschuldigd voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Het beroep van X wegens het niet-tijdig beslissen is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:55n

Algemene wet bestuursrecht 7:10

Algemene wet bestuursrecht 4:15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 14 september

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen