De Nederlands X verhuist in 2012 naar Duitsland. Vanaf 2013 werkt zij met tussenpozen via een uitzendbureau in Nederland. In 2015 verstrekt de SVB een pensioenoverzicht aan X. Hieruit blijkt dat X geen AOW heeft opgebouwd over de perioden tussen de uitzendwerkzaamheden waarin zij geen werkzaamheden heeft verricht. X is het daar niet mee eens.
De Pool Y sluit in 2015 en 2016 arbeidsovereenkomsten met een uitzendbureau en verricht werkzaamheden in Nederland. In de periode 1 januari 2016-7 februari 2016 werkt hij niet. Volgens de Svb heeft Y over de maanden januari 2016 en februari 2016 geen recht op kinderbijslag, omdat hij op de eerste werkdag van die maanden niet in Nederland werkzaam was. Y is het daar niet mee eens.
De Centrale Raad van Beroep heeft in beide zaken prejudiciële vragen gesteld.
Advocaat-generaal Pitruzzella concludeert dat de wetgeving van de woonstaat van toepassing is op X (Duitsland) en Y (Polen) gedurende de perioden dat zij geen werkzaamheden in de werkstaat (Nederland) verrichten. Dit geldt wanneer een werknemer geen geldende arbeidsovereenkomst heeft en geen werkzaamheden verricht die kunnen worden aangemerkt als werkzaamheden al dan niet in loondienst. Tijdens de intervallen is de wetgeving van de woonstaat dus van toepassing. De situaties van X en Y vallen onder de restbepaling art. 11 lid 3 onderdeel e EG-Verordening 883/2004. Deze bepaling is onder andere van toepassing op zowel personen die definitief elke beroepswerkzaamheid hebben stopgezet als personen die hun beroepswerkzaamheid niet definitief hebben stopgezet.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Internationale sociale zekerheid
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal)
Editie: 21 maart