Rechtbank Gelderland oordeelt dat de gerealiseerde boekwinst ter zake van de overdracht van intercompany-leningen door X bv aan haar moedermaatschappij niet onder de deelnemingsvrijstelling valt. Volgens de rechtbank is geen sprake van deelnemerschapsleningen of onzakelijke leningen.
A bv is de moedermaatschappij van X bv. X bv verwerft in 2016 de aandelen in Bedrijf A en in Bedrijf B voor € 1. Gelijktijdig neemt X bv alle aandeelhoudersleningen en intercompany-leningen op voornoemde bedrijven over. De koopsom van deze leningen met een nominale waarde van € 43.219.947 bedraagt ook € 1. Van de intercompany-leningen bestaat geen formele vastleggingen anders dan het opnemen van een rente van 1% in de jaarrekeningen. De aandeelhoudersleningen hebben een looptijd van 29-30 jaar en zijn achtergesteld bij de bankleningen. Initieel hadden de aandeelhoudersleningen een rente van 10%. Dit is vanwege de slechte financiële omstandigheden waarin Bedrijf A en Bedrijf B verkeren in 2014 aangepast naar 0,5%. Gelijktijdig neemt X bv de aan Bedrijf A en Bedrijf B verstrekte kredietfaciliteit over voor € 14.869.987. Bedrijf A en Bedrijf B hadden hiervan € 67.712.533 opgenomen. A bv stelt de middelen hiervoor als eigen vermogen aan X bv ter beschikking.
In 2016 stort X bv € 6.750.000 agio in Bedrijf A. In de jaarrekening verwerkt X bv dit als kostprijs aandelen, maar fiscaal rekent zij dit toe aan de kostprijs over de overgenomen leningen. Op 19 december 2017 betaalt X bv aan A bv agio terug in natura. Dit betreffen zowel overgenomen intercompany-leningen alsook bankleningen. X bv realiseert hierop een boekwinst van € 13.387.918, waarvoor zij in de aangifte vennootschapsbelasting deelnemingsvrijstelling claimt. De inspecteur staat toepassing van de deelnemingsvrijstelling niet toe, corrigeert de aanwending van het agio en maakt een rentecorrectie. De inspecteur stelt het belastbaar bedrag vast op € 18.741.984.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de gerealiseerde boekwinst ter zake van de overdracht van de leningen door X bv aan A bv niet onder de deelnemingsvrijstelling valt. Van deelnemerschapsleningen is geen sprake. De rechtbank verwijst naar de arresten van de Hoge Raad van 11 maart 1998 (V-N 1998/15.26), 5 januari 2018 (V-N 2018/4.5) en 15 mei 2020 (V-N 2020/24.9). Uit de door X bv overlegde documenten valt niet af te leiden dat de leningen geen vaste looptijd meer zouden hebben en dat de rentevoet winstafhankelijk is geworden. De achterstelling op grond van een soort Duitse ‘403-verklaring’ is door A bv en niet door X bv verstrekt en is beperkt tot € 5.000.000. De rechtbank is van oordeel dat X bv de bewijslast draagt van de stelling dat de leningen onzakelijk zijn (geworden). De rechtbank is van oordeel dat X bv niet in haar bewijslast slaagt. Vanuit X bv gezien is de overnameprijs van € 1 zakelijk. Hierdoor zijn deze leningen voor X bv per definitie zakelijk. Als de leningen vanuit de oorspronkelijke crediteur onzakelijk waren, is dit gecorrigeerd door de door X bv betaalde prijs. Het beroep is ongegrond.
Lees ook het thema Deelnemingsvrijstelling: Onbelaste inkomsten uit dochtervennootschappen.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 8 februari
Focus: Focus
Carrousel: Carrousel