Belanghebbende, X, drijft in het jaar 2005 samen met zijn echtgenote, Y, in firmaverband een wijnhandel. Een schriftelijke vastlegging van de firma-overeenkomst ontbreekt. De vof is op 31 december 2005 gestaakt. Naar aanleiding van een boekenonderzoek hebben X en Y op 29 mei 2006 een vaststellingsovereenkomst met de inspecteur ondertekend. In zijn in juli 2006 ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2005 geeft X geen winst uit onderneming aan en claimt hij de zelfstandigenaftrek. De inspecteur corrigeert de aangifte. Van de winst uit de vof wordt 75% aan X toegerekend. Volgens de inspecteur volgt dit uit de vaststellingsovereenkomst. De zelfstandigenaftrek wordt ook geweigerd. De rechtbank verklaart het beroep van X gegrond. De aanslag wordt verminderd. X en de inspecteur komen in hoger beroep.
Hof 's-Gravenhage verklaart het hoger beroep van de inspecteur gegrond. Volgens het hof hebben partijen zich jegens elkaar aan een vaststelling verbonden ter zake van de in geschil zijnde winstverdeling en zelfstandigenaftrek. De vaststelling houdt in dat de aan X toe te rekenen winst van de vof op 75% gesteld moet worden en geen recht bestaat op zelfstandigenaftrek. De telkenmale door de inspecteur herhaalde voorwaarde dat X alsnog akkoord diende te gaan met de correcties, welke zijn vermeld in de toegezonden conceptrapporten, kon door X redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als een essentieel onderdeel van de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen afspraken ter beëindiging van het tussen partijen bestaande geschil. Door op dit voor de inspecteur belangrijke punt niet expliciet een voorbehoud te maken en vervolgens, na herhaalde aanbieding van de vaststellingsovereenkomst, wederom zonder voorbehoud voor akkoord te tekenen, mocht de inspecteur redelijkerwijs verwachten dat X inderdaad alsnog akkoord was met de winstverdeling en met het ontbreken van een recht op zelfstandigenaftrek.