Belanghebbende, de heer X , exploiteert samen met zijn partner in vof-verband een leesportefeuille. De onderneming wordt aanvankelijk geheel uitgeoefend in een bedrijfspand. In 2006 kopen X en zijn partner een woning met losse paardenstal. Wegens uitbreiding wordt de stal vanaf medio 2007 verbouwd tot bedrijfsruimte. Voor 2007 en 2008 is in geschil of X de woning en de paardenstal terecht geheel tot zijn IB-ondernemingsvermogen rekent. Rechtbank Oost-Nederland oordeelt dat de inspecteur het beroep inzake de IB-aanslag 2007 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Met betrekking tot de vermogensetikettering in 2008 wordt X in het ongelijk gesteld. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK IV, 8 april 2014, 13/00557 en 13/00558, V-N Vandaag 2014/758) oordeelt dat X slechts de bedrijfsruimte, alsmede 550 m2 van het totale perceel tot zijn ondernemingsvermogen mag rekenen. De bedrijfsruimte staat namelijk op 20 meter afstand van de woning, zodat het geheel een splitsbare onroerende zaak is. Voor de woning en voor de bedrijfsruimte moet de vermogensetikettering dus apart worden beoordeeld. X mag de woning niet tot zijn ondernemingsvermogen rekenen. Het is niet voldoende dat aan de keukentafel zakelijk overleg plaatsvindt tussen de vennoten en met externe adviseurs. Het feit dat vanuit de woning ook toezicht kan worden gehouden op de bedrijfsruimte maakt dit niet anders. Het beroep van X met betrekking tot 2008 is deels gegrond. De rechtbank heeft het beroep inzake de aanslag 2007 terecht niet-ontvankelijk verklaard. In de visie van X zou deze aanslag namelijk hoger moeten zijn, zodat hij in zoverre geen belang heeft bij zijn beroep. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8