Belanghebbende, X, is eigenaar en tevens gebruiker van een vrijstaande recreatiewoning in de gemeente Westland. De inhoud van de woning is circa 210 m³ en de oppervlakte van het perceel 401 m². De woning is voorzien van een veranda en van een torenkamer. In geschil is de WOZ-waarde 2009, die door de heffingsambtenaar van de gemeente Westland is vastgesteld op € 348.000.
Hof 's-Gravenhage (MK III, 16 maart 2011, BK-10/00379, V-N 2011/31.30.16) oordeelt - anders dan eerder de rechtbank - dat de heffingsambtenaar van de gemeente de WOZ-waarde op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Met de rechtbank acht het hof slechts één referentiewoning geschikt om de waarde van de woning van X te onderbouwen. De overige woningen vertonen dermate grote verschillen met de woning van het type van X, dat zij niet bruikbaar zijn. Het perceel van de referentiewoning is 81 m² groter. Het hof overweegt dat dit verschil in oppervlakte ten volle moet worden betrokken in de waardebepaling en dat daarbij niet uitgegaan moet worden van het laagste bedrag uit de grondstaffel (dit laatste in afwijking van de rechtbank). Het hof acht daarbij de stelling van de heffingsambtenaar niet geloofwaardig dat het verschil in oppervlakte uitsluitend veroorzaakt wordt door een grotere wadi bij de referentiewoning, die nauwelijks meerwaarde oplevert. Het hof verklaart het hoger beroep van X gegrond en bepaalt de WOZ-waarde in goede justitie op € 322.000. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).