Belanghebbende, X, gaat in hoger beroep tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem die haar beroep tegen de aanslag IB 2005 niet-ontvankelijk heeft verklaart. X stelt dat zij nimmer een uitspraak op bezwaar van de inspecteur heeft ontvangen. Daarnaast bestrijdt X de door de inspecteur aangebrachte correcties op het inkomen over 2005 en 2006 van achtereenvolgens € 22.100 en € 18.500. X zou die bedragen hebben ontvangen van B bv, waarvan A eigenaar is. X en A wonen in die jaren op hetzelfde woonadres.
Hof Arnhem oordeelt -anders dat de rechtbank- dat de inspecteur de uitspraak op bezwaar niet op de juiste wijze heeft bekendgemaakt en dat de brief van X van 20 april 2010 opgevat moet worden als een beroep tegen de uitspraak op bezwaar. De inspecteur had die brief moeten doorsturen naar de rechtbank. Het Hof oordeelt dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof zal de zaak voor zover die betrekking heeft op de aanslag IB 2005 voor een inhoudelijke behandeling terugverwijzen naar de rechtbank. Het hof handhaaft wel de aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage ZVW over 2006. X brengt geen bewijs bijeen dat zij over het jaar 2006 aangifte heeft gedaan, wat tot omkering van de bewijslast leidt. Gezien de bedragen die door de B bv op haar bankrekening zijn gestort, berust de belastingaanslag Zvw op een redelijke schatting, aldus het hof. X maakt niet aannemelijk dat de door de B bv overgemaakte bedragen de terugbetaling van een door haar aan A verstrekte lening is. Het beroep inzake de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2006 verklaart het hof ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27j