X werkt sinds medio 1996 als zelfstandig hoefsmid. Medio 1996 koopt X een onroerende zaak, die hij tot zijn ondernemingsvermogen rekent. In 2010 verzoekt X de inspecteur om de onroerende zaak naar privé te mogen overbrengen, met toepassing van de foutenleer, zonder fiscale consequenties, omdat er sprake is van verplicht privévermogen. Volgens de inspecteur is er echter sprake van keuzevermogen en heeft de keuze onherroepelijke gevolgen gehad. De inspecteur corrigeert de heretikettering in de IB-aangiften 2009 en 2010. Ten aanzien van het jaar 2011 gaat X in beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de bewijslast op X drukt om aan te tonen dat er sprake is van verplicht privévermogen. Volgens het hof slaagt X er niet in om aannemelijk te maken dat de onroerende zaak sinds 1996 uitsluitend ter voorziening in zijn woonbehoefte is gebruikt, en dat het niet op enigerlei wijze dienstbaar was aan de onderneming. Het hof wijst er hierbij op dat het enige bedrijfsadres van de onderneming van X het adres van de onroerende zaak is. Verder stelt het hof vast dat de administratie van de onderneming door de echtgenote van X in een afzonderlijke ruimte binnen de onroerende zaak wordt bijgehouden, en dat zij aldaar ook de btw- aangiften van de onderneming verzorgt. Het hof merkt ook nog op dat materialen voor het drijven van de onderneming worden opgeslagen in een tot de baanderschuur behorend deel van de onroerende zaak, en dat daar een werkbank staat. Voor de bedrijfsauto, van waaruit X zijn werkzaamheden verricht, geldt dat deze, als X niet bij cliënten is, staat geparkeerd op het erf behorende bij de onroerende zaak. Dat de gemachtigde in 1996 de onroerende zaak zonder overleg op de bedrijfsbalans heeft geplaatst, is volgens het hof niet van belang. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 13 oktober