De Hoge Raad oordeelt dat de wettelijke regelingen die van toepassing zijn op de AWBZ-zorg in casu ook relevant zijn. Het enkele feit dat partijen hun overeenkomst een 'overeenkomst van opdracht' noemen, is niet van belang.

Belanghebbende, mevrouw X, is in 2013 en 2014 werkzaam als zorgverlener van AWBZ-thuiszorg in natura. Aanvankelijk is X hiervoor in het bezit van beschikkingen VAR-wuo. Deze zijn later herzien in beschikkingen VAR-loon. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden wordt aan alle eisen van de civielrechtelijke arbeidsovereenkomst voldaan. Zo is er een gezagsverhouding, aangezien de zorgaanbieders - mede gelet op de wettelijke aanwijzing - als opdrachtgevers van X kunnen worden beschouwd en bij hen de eindverantwoordelijkheid voor de te verlenen zorg ligt. De zorgaanbieders hebben zowel vakinhoudelijk als op organisatorisch gebied een instructiebevoegdheid. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de wettelijke regelingen die van toepassing zijn op de AWBZ-zorg in casu ook relevant zijn. Het enkele feit dat partijen hun overeenkomst een 'overeenkomst van opdracht' noemen, is niet van belang. Er moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dat niet alleen van belang zijn de rechten en verplichtingen die partijen bij het sluiten van een overeenkomst voor ogen stonden, maar ook de wijze waarop partijen aan die overeenkomst uitvoering hebben gegeven en daaraan aldus inhoud hebben gegeven (zie HR 12 september 2014, nr. 13/03636, V-N 2014/45.14). Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Burgerlijk Wetboek Boek 7 610

Wet inkomstenbelasting 2001 3.156

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Arbeidsrecht, Inkomstenbelasting, Loonbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 3 april

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen