Op 25 november 2016 heeft de Hoge Raad ("HR") arrest gewezen over de reikwijdte van de btw-vrijstelling voor beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen. De HR heeft – in navolging van het Hof van Justitie ("HvJ") – geoordeeld dat ook het beheer van vastgoedfondsen onder deze vrijstelling kan vallen, mits de vastgoedfondsen onder bijzonder overheidstoezicht staan. De HR heeft de zaak doorverwezen naar Hof Arnhem/Leeuwarden voor nader onderzoek omtrent dit punt.
Het arrest van de HR biedt nog geen definitieve duidelijkheid over wanneer vastgoedfondsen kwalificeren als beleggingsfondsen in de zin van de btw-vrijstelling. Wat wel duidelijk wordt is dat diensten die zien op de feitelijke exploitatie van vastgoed zelf ("property management") niet onder de vrijstelling vallen.
De HR verwijst de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden, dat moet onderzoeken of de vastgoedfondsen in het tijdvak waarover wordt geprocedeerd (1996) onder bijzonder overheidstoezicht stonden. Als dat het geval is, zal moeten worden vastgesteld welk deel van de beheer fee ziet op het beheer van het fonds en welk deel ziet op het property management.
Achtergrond
Belanghebbende in deze procedure is de beheerder van een aantal vastgoedfondsen. De werkzaamheden die belanghebbende in dat kader verricht bestaan uit portfolio management, property management, administratieve diensten van algemene aard, en de directievoering van de vennootschappen die het vastgoed houden. De procedure draait om de vraag of – en zo ja in hoeverre – de diensten van belanghebbende vallen onder de vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen.
De HR had eerder aan het HvJ de vraag voorgelegd of de betrokken vastgoedfondsen kwalificeren als gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Het HvJ oordeelde dat daarvoor (onder andere) nodig was dat de vastgoedfondsen onder bijzonder overheidstoezicht stonden. Aan de andere voorwaarden – financiering door de deelnemers, beginsel van risicospreiding, beleggingsrisico voor rekening van deelnemers – werd volgens het HvJ voldaan. Ten aanzien van property management oordeelde het HvJ dat dit niet kwalificeert als ‘beheer' van een (vastgoed)fonds en daarom niet onder de vrijstelling valt.
Arrest HR
De HR oordeelt dat nader moet worden onderzocht of de vastgoedfondsen in 1996 onder bijzonder overheidstoezicht stonden. Als de vastgoedvennootschappen als beleggingsinstellingen waren geregistreerd op basis van de Wet toezicht beleggingsinstellingen ("Wtb", deze wet is inmiddels vervallen) is volgens de HR sprake van bijzonder overheidstoezicht en kwalificeren de vastgoedfondsen als gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Indien de vastgoedfondsen niet waren geregistreerd op basis van de Wtb, zou geen sprake zijn van bijzonder overheidstoezicht en kwalificeren de vastgoedvennootschappen niet als gemeenschappelijke beleggingsfondsen. De vrijstelling kan dan niet worden toegepast.
Gevolgen voor de praktijk
Eén van de centrale vragen in deze procedure is of vastgoedfondsen onder bijzonder overheidstoezicht stonden in 1996. Deze vraag zal nu worden onderzocht door Hof Arnhem-Leeuwarden. De vraag rijst hoe dit zich verhoudt tot de situatie anno nu. Belangrijk verschil is dat vastgoedfondsen nu onder een Europees regulatoir kader vallen – de AIFMD – welke in Nederland is geïmplementeerd in (o.a.) de Wet op het financieel toezicht. De AIFMD kent twee toezichtregimes, het vergunning-regime (dat relatief zware eisen aan de fondsbeheerder stelt) en het registratie-regime (dat geldt voor kleine fondsbeheerders en relatief weinig eisen stelt). Het Ministerie van Financiën heeft onlangs het standpunt ingenomen dat fondsbeheerders die onder het registratie-regime vallen (en dus geen vergunning nodig hebben), ook onderworpen zijn aan bijzonder overheidstoezicht en dus de vrijstelling kunnen toepassen (mits voldaan is aan de andere vereisten van de vrijstelling). Voor beheerders met een vergunning was reeds duidelijk dat deze aan het toezichtcriterium voldeden.
Wat betreft de vraag of het property management onder de vrijstelling kan vallen lijken het HvJ en de HR duidelijk. Belangrijk detail hier is dat zowel de HR als het HvJ in deze procedure als uitgangspunt hebben genomen dat belanghebbende onder het contract met de vastgoedfondsen meerdere van elkaar te onderscheiden diensten verrichtte. Niet valt uit te sluiten dat Hof Arnhem-Leeuwarden dit uitgangspunt opnieuw zal toetsen en daarbij tot een andere conclusie zal komen, bijvoorbeeld dat sprake is van één dienst die moet worden gezien als beheer van vastgoedfondsen (de property management elementen worden dan geacht ondergeschikt te zijn aan het beheer van de fondsen).
Bron: Loyens & Loeff
20