Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de uitkeringen uit een direct ingaande lijfrente, die voortkomt uit een gedeeltelijk omgezette lijfrenteovereenkomst die is ontstaan uit een omgezette alimentatieverplichting, belast worden als belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen.
De zaak (24 april 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:2814) verloopt als volgt. Man en vrouw hebben in 2003 in gezamenlijk overleg de alimentatieverplichting uit hun echtscheidingsconvenant omgezet in een lijfrente-afspraak bij verzekeraar A. De lijfrente-ingangsdatum is 10 februari 2024. Vrouw is verzekeringnemer en verzekerde.
In 2020 wordt deze lijfrenteverzekering gedeeltelijk afgestort voor een direct ingaande lijfrenteverzekering bij verzekeraar B. De inspecteur betrekt de uitkeringen uit deze direct ingaande lijfrente in de heffing. De vrouw is van mening dat dit onterecht is. Volgens haar is de uitkering een uitkering uit een alimentatielijfrente die niet worden aangemerkt als een lijfrente als bedoeld in art. 3.125 lid 1 Wet IB 2001. Hierdoor zijn de uitkeringen uit de vervangende lijfrente ook niet belast op grond van art. 3.100 Wet IB 2001.
De inspecteur en rechtbank zijn van mening dat uit de polisvoorwaarden van verzekeraar B blijkt dat de vervangende lijfrente wel voldoet aan de voorwaarden van art. 3.125 Wet IB 2001 en dat de uitkeringen daarom op grond van art. 3.100 Wet IB 2001 terecht belast zijn. Bovendien voldoet de lijfrente bij verzekeraar B aan de eisen die de wet stelt aan een lijfrente als bedoeld in art. 1.7 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001. De uitkeringen zijn daarom terecht belast. Omdat de koopsom voor de vervangende lijfrente in 2020 niet voor aftrek in aanmerking is genomen, wordt op grond van de saldomethode van art. 3.107a Wet IB 2001 een aftrek van € 2.269 toegestaan.
Belang voor de praktijk
In art. 6.5 lid 2 Wet IB 2001 zijn de voorwaarden genoemd waar een alimentatielijfrente aan moet voldoen. Deze voorwaarden zijn dat de termijnen van de lijfrente moeten:
- toekomen aan de gewezen echtgenoot;
- onmiddellijk na het betalen van de premie ingaan;
- uiterlijk bij het overlijden van de gewezen echtgenoot eindigen.
Wanneer de lijfrente voldoet aan deze voorwaarden is de premie aftrekbaar bij de alimentatieplichtige als persoonsgebonden aftrekpost. Door de uitgestelde lijfrente-ingangsdatum kwalificeerde deze lijfrente niet als alimentatielijfrente. Met de (gedeeltelijke) afstorting van deze lijfrente in 2020 voor een direct ingaande lijfrente is naar het oordeel van de rechtbank echter een nieuwe lijfrenteaanspraak ontstaan die wel kwalificeert voor aftrek. Nu deze nieuwe lijfrente-aanspraak voldoet aan alle voorwaarden om voor aftrek in aanmerking te komen, zijn de uitkeringen die uit deze aanspraak voortvloeien belast in box 1.
Dat de verzekeringnemer niet de intentie had om de koopsom in aftrek te brengen van het inkomen, doet aan het bovenstaande niets af. Het feit dat de lijfrente kwalificeert als lijfrenteverzekering als genoemd in art. 3.125 Wet IB 2001, is voldoende om de belastbaarheid van de hieruit voortvloeiende uitkeringen te constateren.
Lees ook het thema Lijfrenten.
Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting