Over de btw-behandeling van het verzorgen van leerlingenvervoer door / vanwege gemeenten, loopt een tweetal procedures. In deze procedures staat in de eerste plaats de vraag centraal of een gemeente voor het verzorgen van leerlingenvervoer in haar gemeenten optreedt als (aftrekgerechtigd) btw-ondernemer. Als van btw-ondernemerschap geen sprake is, komt de vraag aan de orde of de gemeente recht heeft op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds. Op 7 november 2014 heeft de Hoge Raad in één van de procedures prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof. Een uiteindelijk oordeel over de btw-behandeling van het gemeentelijke leerlingenvervoer laat hierdoor dus wat langer op zich wachten.
Achtergrond
Een gemeente dient op grond van wettelijke regelingen zorg te dragen voor (de bekostiging van) leerlingenvervoer. De gemeente Borsele heeft in dat kader voor leerlingen uit het primair en voortgezet onderwijs in haar gemeente een regeling voor leerlingenvervoer ingesteld. De ouders die van het leerlingenvervoer gebruik maken betalen hiervoor een bijdrage aan de gemeente. De bijdrage is afhankelijk van het aantal kilometers, het inkomen van de ouders en de persoonlijke situatie van de leerling.
Het Hof oordeelde dat de gemeente Borsele handelt als btw-ondernemer als zij tegen betaling van een (inkomensafhankelijke) vergoeding en gratis leerlingen vervoert. De gemeente moet over de van de ouders ontvangen bijdragen btw voldoen en heeft recht op aftrek van de btw die is betaald ter zake van het totaal van de ingekochte vervoersprestaties.
In cassatie adviseert de advocaat-generaal de Hoge Raad te oordelen dat de gemeente alleen als btw-ondernemer handelt indien en voor zover de gemeente ter zake van het verzorgde leerlingenvervoer een vergoeding ontvangt. Dat de hoogte van de vergoeding afhankelijk is van het inkomen van de ouders doet daaraan niet af. Voor zover het vervoer gratis plaatsvindt heeft de gemeente geen recht op aftrek van btw.
De Hoge Raad twijfelt nu hoe de btw-wetgeving in dit geval uitgelegd moet worden en vraagt het Europese Hof om hierover meer duidelijkheid te verschaffen.
Bron: PwC
2