In bepaalde situaties verdient het aanbeveling om bij liquidatie van een dochtervennootschap extra kritisch te kijken naar het opgeofferde bedrag voor de aandelen in deze vennootschap. Dit is met name het geval als de aandelen in de dochter zijn verkregen bij een aandelenfusie vóór 1 januari 2001 en de na deze aandelenruil verkregen aandelen een deelneming vormen of op enig tijdstip daarna tot een deelneming zijn gaan behoren. Als de aandelenfusie niet geruisloos is geweest, dan geldt de regel niet dat – zowel voor de inkomstenbelasting als de vennootschapsbelasting – het opgeofferde bedrag van de verkregen aandelen gesteld moet worden op het opgeofferde bedrag van de omgeruilde aandelen. Bij een niet-geruisloze aandelenfusie wordt bij de fusie over de stille reserves in de activa afgerekend.
Wijziging regels voor opgeofferd bedrag
Vanaf 1 januari 2001 zijn de fiscale regels voor het berekenen van het opgeofferde bedrag voor aandelen in een deelneming gewijzigd. Naar huidig recht zou in de onderhavige procedure een dermate laag bedrag aan opgeofferd bedrag in aanmerking zijn genomen dat geen sprake zou zijn van een aftrekbaar liquidatieverlies. In bepaalde gevallen had de moedervennootschap een aftrekbaar liquidatieverlies in aanmerking kunnen nemen, dat niet mogelijk zou zijn geweest als de aandelenfusie na 1 januari 2001 had plaatsgevonden. Dit blijkt uit een recente uitspraak van Rechtbank Den Haag.
De procedure
De procedure betrof de aanslag vennootschapsbelasting 2007 van een vennootschap (hierna: moedervennootschap) die aandelen hield in een deelneming die in 2007 werd geliquideerd. De moedervennootschap wilde een liquidatieverlies in aanmerking nemen, dat door de inspecteur echter werd geweigerd.
De rechtbank stelde vast dat de sinds 1 januari 2001 geldende fiscale regels voor het berekenen van het opgeofferde bedrag bij aandelenfusie niet met terugwerkende kracht in werking zijn getreden. Ook is niet voorzien in overgangsrecht. In dat geval zijn naar het oordeel van de rechtbank de fiscale regels voor aandelenfusie en het berekenen van het opgeofferde bedrag van toepassing zoals deze luidden vóór 1 januari 2001.
De rechtbank stelde verder vast dat de onderhavige moedervennootschap niet had gekozen voor een fiscaal geruisloze aandelenfusie, waarbij het opgeofferde bedrag voor de bij de aandelenfusie verkregen aandelen wordt gesteld op die van de omgeruilde aandelen. In dat geval had de moedervennootschap de hoogte van het opgeofferde bedrag en dus ook van het liquidatieverlies correct berekend. De rechtbank stelde de moedervennootschap in het gelijk.
Bron: Rechtbank Den Haag, 13 maart 2014, nr. 12/10990 (gepubliceerd 2 mei 2014).
Bron: PwC
271