X bv is een holding. Haar aandeelhouders zijn drie broers, A, B en C. Ieder bezit een derde van de aandelen. Na de val van de Berlijnse muur richt B zich in het voormalige Oost Duitsland op de vastgoedmarkt. Hiertoe heeft B zich in privé borg gesteld. Nadat B door de rechter is verplicht om deze borgstelling na te komen, gaat X bv tot betalingen over. X bv verstrekt voorts een lening aan J GmbH in de hoop het betreffende project alsnog vlot te trekken door via haar het pand te kopen. De (regres)vordering die X bv op de Duitse zakenpartner van B meent te hebben, wil zij in 2002 afwaarderen tot nihil. Rechtbank Arnhem oordeelt echter dat X bv niet aannemelijk maakt dat B destijds in Duitsland handelde ten behoeve van een met X bv gevoegde dochter. Door de betalingen heeft X bv B in zijn hoedanigheid van aandeelhouder bevoordeeld. De lening aan J GmbH is wel zakelijk, ondanks dat geen hypothecaire zekerheid is bedongen. Die lening mag X bv deels afwaarderen. Beide parijen gaan in hoger beroep.
Hof Arnhem oordeelt dat X bv uitgaven heeft gedaan die voor haar bedrijfsvreemd zijn, enkel om B als aandeelhouder in het kader van diens persoonlijke investeringsactiviteiten ter wille te zijn. De uitgaven noch de daaruit voortvloeiende afwaardering kan X bv op haar winst in mindering brengen. X bv heeft ten aanzien van de vordering op J GmbH niets naar voren gebracht waaruit met enige zekerheid kan worden afgeleid wat ultimo 2002 de vermogenspositie was van J GmbH en welke pogingen zij heeft ondernomen om haar vordering te innen. X bv maakt dus niet aannemelijk dat en in hoeverre haar vordering op J GmbH in 2002 moet worden afgewaardeerd. Het beroep van de inspecteur is gegrond.