Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X en zijn echtgenote de gemaakte keuze ten aanzien van de verdeling van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen niet meer kunnen wijzigen. De aanslagen stonden namelijk onherroepelijk vast op het moment dat zij hun verzoek om herziening indienden.

X en zijn echtgenote dienen hun IB-aangiften 2011 in op 3 maart 2012. De inspecteur legt op 9 november 2012 de aanslagen op. Vervolgens dienen X en zijn echtgenote op 17 juni 2013 herziene aangiften in, waarbij zij de verdeling van de rendementsgrondslag aanpassen. De inspecteur merkt de herziene aangifte van X aan als een bezwaarschrift en verklaart die niet-ontvankelijk.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X en zijn echtgenote de gemaakte keuze ten aanzien van de verdeling van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen niet meer kunnen wijzigen. Het hof stelt daarbij vast dat de aanslagen onherroepelijk vast stonden op het moment dat zij hun verzoek om herziening indienden. Het hof verwerpt ook het beroep van X op art. 2.17 lid 9 Wet IB 2001. Het hof wijst er daarbij op dat deze bepaling slechts geldt als één van de aanslagen nog niet onherroepelijk vaststaat. In casu is dat niet het geval. De aanslag blijft in stand.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 2.17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 9 februari

11

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen