Hof Den Haag oordeelt dat aan art. 9.4 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001 niet wordt toegekomen. Er is namelijk ook een VA opgelegd naar een te betalen bedrag. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
In zijn IB-aangifte 2015 neemt X € 142 aan ingehouden dividendbelasting in aanmerking. De inspecteur houdt hiermee rekening bij het opleggen van de aanslag. X gaat in bezwaar en stelt dat rekening moet worden gehouden met € 147, dus € 5 meer, aan ingehouden dividendbelasting, waardoor de verschuldigde belasting daalt onder de aanslaggrens. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur terecht rekening heeft gehouden met € 142 aan te verrekenen dividendbelasting. Uit niets blijkt dat € 147 aan dividendbelasting is ingehouden. In hoger beroep stelt X dat de hoorplicht is geschonden en de zaak naar de inspecteur moet worden teruggewezen. X en zijn partner zouden de ingehouden dividendbelasting en het box 3-inkomen dan zo kunnen verdelen dat zij onder de aanslagdrempel komen.
Hof Den Haag (V-N 2022/48.1.1) oordeelt dat X niet in aanmerking komt voor toepassing van art. 9.4 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001. Er is namelijk ook een VA opgelegd naar een te betalen bedrag. Aangezien de inspecteur geen beleidsvrijheid toekomt ten aanzien van de toepassing van art. 9.4 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001, is X niet benadeeld door de schending van de hoorplicht. Voor terugwijzing naar de inspecteur bestaat geen aanleiding. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. X gaat in cassatie, maar motiveert het beroep niet. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 9.4